Weer

DutchEnglish
de zonthe sun
de hemelthe sky
de luchtthe air
de wolk (-en)the cloud (-s)
de windthe wind
de regenthe rain
de sneeuwthe snow
de mistthe mist
het ijsthe ice
de lente (-s)the spring (-s)
de zomer (-s)the summer (-s)
de herfst (-en)the autumn (-s)
de winter (-s)the winter (-s)
de regendruppel (-s)the raindrop (-s)
de hagelthe hail
de vorstthe frost
de storm (-en)the storm (-s)
het onweer (-weren)the thunderstorm (-s)
de donder (-s)the thunder (-s)
de bliksem (-s)the lightning (-s)
de regenboog (-bogen)the rainbow (-s)
de horizon (-nen/-s)the horizon (-s)
de temperatuur (-turen)the temperature (-s)
de thermometer (-s)the thermometer (-s)
de barometer (-s)the barometer (-s)
de weersvoorspelling (-en)the weather forecast (-s)
de weervoorspelling (-en)the weather prediction (-s)
de ijskegel (-s)the ice cone (-s)
de ijspegel (-s)the icicle (-s)
de motregen (-s)the drizzle (-s)
de wervelwind (-en)the whirlwind (-s)
de weerhaan (-hanen)the weathercock (-s)

Woorden in actie | Words in action
A: Wat een zomer! | A: What a summer!
B: Je hebt gelijk. | B: You’re right.
A: We hebben nog niet veel regen gehad. | A: We haven’t had much rain yet.
B: Gelukkig maar! | B: Luckily!


Variaties (uitroepen van tevredenheid) | Variations (expressions of contentment)
Gelukkig maar! | Luckily!
Best zo! | That’s fine!
Fijn zo! | That’s nice!
Maar goed ook! | That’s good too!

Scroll to Top