dutch verbs past present futur

EnglishDutchSimple Present (ik)Simple Past (ik)Perfect Tense (ik)
to bezijnik benik wasik ben geweest
to havehebbenik hebik hadik heb gehad
to dodoenik doeik deedik heb gedaan
to gogaanik gaik gingik ben gegaan
to comekomenik komik kwamik ben gekomen
to seezienik zieik zagik heb gezien
to hearhorenik hoorik hoordeik heb gehoord
to speaksprekenik spreekik sprakik heb gesproken
to eatetenik eetik atik heb gegeten
to drinkdrinkenik drinkik dronkik heb gedronken
to sleepslapenik slaapik sliepik heb geslapen
to workwerkenik werkik werkteik heb gewerkt
to readlezenik leesik lasik heb gelezen
to writeschrijvenik schrijfik schreefik heb geschreven
to runrennenik renik rendeik heb gerend
to walklopenik loopik liepik heb/ben gelopen
to buykopenik koopik kochtik heb gekocht
to sellverkopenik verkoopik verkochtik heb verkocht
to givegevenik geefik gafik heb gegeven
to takenemenik neemik namik heb genomen
Scroll to Top